Reactie op Hans Bos van Microsoft Nederland

Hans Bos, National Technology Officer van Microsoft Nederland, schreef een reactie op mijn blogpost over het Opensource whitepaper van zijn werkgever. Hieronder mijn respons.

It is difficult to get a man to understand something when his salary depends upon his not understanding it - Upton Sinclair

Beste Hans,

Dank voor je reactie, het biedt een gelegenheid een aantal zaken nog eens wat verder uit te diepen. Ik ken je als aimabel mens en zal dus in deze response slechts ingaan in de inhoudelijke statements van je stuk. Dat de harde en zeer directe kritiek van mijn kant aan het adres van je werkgever voor jou pijnlijk is snap ik helemaal en je uitspraken over vermeende emotionaliteit en populisme laat ik dan maar ter beoordeling aan de lezers.

In zijn algemeenheid wil ik stellen dat uitspraken van Microsoft over wat ze willen en waar ze voor staan lang niet zo belangrijk zijn als hun gedocumenteerde gedrag. Iedereen kan roepen dat hij vanuit prachtige principes het beste met de wereld voor heeft. Het zijn echter de daden die ons echt vertellen wat er aan de hand is.

 Sinds de invoering van het Actieplan hebben Microsoft, haar businesspartners en lobbyclubs keer op keer in de pers hun verontwaardiging geuit over het feit dat de overheid opensource zou ‘voortrekken’ en onterecht voor bepaalde standaarden als ODF kiest. Op geen enkele wijze wordt daarbij ooit ingegaan op de verstoorde marktwerking waar Microsoft zelf de primaire veroorzaker van is. Dat Microsoft over dit laatste nooit wil spreken kan ik me voorstellen (elke paar maanden billenkoek van Neelie is ook niet leuk) maar het maakt ieder verder gesprek en herstel van vertrouwen in de uitspraken van Microsoft wel heel moeilijk.

Ook zijn Microsoft en haar enige resterende vocale medestanders Centric en ICT-Office nooit in gegaan op de maatschappelijke argumenten die pleitten voor opensource en open standaarden voor software bij een overheid. Als ik het heb over de ‘utilitaire blik’ bedoel ik dat Microsofts argumenten altijd draaien rondom het principe van ‘the best tool for the job’. Hierbij wordt ‘best’ zuiver functioneel, technisch en micro-economisch gedefinieerd.

Kern van de gedachte achter de maatschappelijke druk voor open standaarden en opensource (via petitie, kamermoties en uiteindelijke beleid) is de visie dat de informatie-tools van een overheid aan een reeks eigenschappen moeten voldoen die los staat van functionele en technische geschiktheid. Deze eigenschappen kunnen soms in de totale afweging zwaarder wegen. Een trap is wellicht de meest efficiënte opgang naar een regeringsgebouw maar in een democratisch land willen we ook burgers die in een rolstoel zitten toegang verschaffen. Dus maken we voor die hele kleine minderheid een (wellicht) oneconomische maar maatschappelijke verantwoorde afweging bij de keuze van de bouw van een oprit.

Voor democratische overheden zijn garantie op vrije toegang tot de data, digitale duurzaamheid door open standaarden en volledige openheid aangaande de werking van de software van het grootste belang (deze pricipes zijn ook verwerkt in de de nieuwe versie van NORA – zie pag 58). Als de overheid dus kiest voor ODF doet ze dat naast redenen van technische geschiktheid, vrije keuze uit leveranciers en digitale duurzaamheid ook vanuit een principe dat de overheid niet te afhankelijk moet zijn van een enkele leverancier. Als die leverancier dan ook nog een een monopolist is en zich op een geruchtmakende wijze bemoeit met het standaardiseringsproces van een standaard waar ze zelf eigenaar van is wordt het een vrij makkelijke keuze.

Het staat leveranciers vrij om er voor te kiezen op de voor hen vertrouwde manier zaken te blijven doen. Maar als de overheid graag mat-groene auto’s wil en de fabrikant gaat dan tegen de pers verzuchten dat ze net zo veel geïnvesteerd hebben in een fabriek die roze verf maakt vraag ik me toch af of het principe ‘the customer is always right’ wel voldoende is doorgedrongen. Het staat Microsoft vrij om haar businesmodel te kiezen en het staat de overheid vrij te beslissen dat een dergelijk businesmodel niet voldoet aan de voorwaarden die zij wil stellen aan haar leveranciers en hun producten.

Hier is het centrale punt:

Proprietary leveranciers worden dus niet uitgesloten vanwege de technische merites van hun producten of zelfs vanwege een toch wat besmeurd juridische verleden. Zij kunnen mogelijk uitgesloten worden omdat zij haar producten niet willen leveren volgens de voorwaarde die de overheid daar, na een lange democratische discussie, aan stelt. In tegenstelling tot wat jij claimt zeg ik dus niet dat Microsoft beweert dat opensource slechts een businesmodel is. Ik claim dat Microsoft die hierboven genoemde nieuwe spelregels niet lijkt te kunnen of willen snappen en dat het geduld van de overheden als klant daarmee een beetje op is.

Als laatste over geld, economie en de getallen die er bij horen. In 2007 schreef ik inderdaad in een column iets over de macro-economische effecten van het kopen van softwarelicenties in plaats van te investeren in mensen met de kennis om opensource te implementeren en onderhouden. Mijn bron gaf cijfers uit 2000 en 2001 en die heb ik geëxtrapoleerd naar 2006/2007. Het viel mij op dat zelfs midden in de dot-com crash de software markt gewoon door groeide (13%). Zoals het stuk meldt wordt 65-70% geïmporteerd maar het is niet duidelijk of de softwarelicenties die bijvoorbeeld bij een laptop zitten (ook import) daar in meegerekend worden. Bij een jaarlijkse groei van 10-13% (geschat door dezelfde bron) komen we dan in 2007 uit op 6 tot 7 miljard dollar. Deze getallen werden aan mij bevestigd door verschillende personen (waaronder een collega van jou) die aangaf dat de overheid in Nederland zo’n 700-800 miljoen euro per jaar aan softwarelicenties besteedde en dat dit zo’n dikke 12% van de markt was. Uit beide schatting komt een eindbedrag naar voren van 5,5 tot ruim 6 miljard Euro per jaar. ICT-office noemde vorig jaar nog een getal van 6.5 miljard per jaar. Het importeren van 70% hiervan is een aanzienlijke kostenpost voor de Nederlandse samenleving. Waarbij dus nog steeds onduidelijk is of alle licenties bij PC’s, laptops of andere devices al in dit getal verwerkt zitten. Jou claim dat ruim 5+ miljard per jaar niet uit de bron af te leiden is klopt alleen als je niet in staat bent de numerieke gevolgen van 10-13% jaarlijkse groei te snappen. Onze import groeit 2-3 keer zo hard als onze economie en dat is per definitie niet duurzaam vol te houden. Het door jou in je blogpost genoemde getal van $873 miljoen dollar lijkt mij wat aan de lage kant (understatement). Opheldering over de omzet van Microsoft Nederland zou op dit gebied een begin van helderheid geven.

Maar dit zijn dus schattingen en dat geef ik zonder meer toe. Om toekomstige verwarring over dit belangrijke onderwerp te voorkomen lijkt het mij geweldig om een wetenschappelijk en peer-reviewed (zeg maar ‘opensource’) onderzoek te laten doen naar het volume, de structuur en macro-economische efecten van de software markt. Ik geloof dat ICT-Office daar ook al een tijdje om vraagt. Hierbij is het van groot belang dat partijen met verschillende visies op deze markt (jij en ik bijvoorbeeld) het eerst eens worden over de te volgen methodiek en onderliggende aannames en daarna een onafhankelijke partij in een wetenschappelijk proces haar werk laat doen. Ik zie de uitkomt van een dergelijk onderzoek met vertrouwen tegemoet. De universiteit van Maastricht heeft al eerder een begin gemaakt op dit gebied. Gesteund door interne cijfers van Microsoft en wellicht ICT-office kan dat vast nog veel nauwkeuriger.

Zullen we in de discussie over de macro-economische effecten van proprietary software import voor eens en voor altijd duidelijkheid scheppen? Het lijkt mij een mooie gezamenlijke bijdrage en een kans voor ons beiden om te laten zien dat we, ondanks onze fundamentele meningsverschillen, best volwassen samen kunnen werken om beslissers in Nederland van accurate informatie te voorzien. Wellicht kan Digitaal Bestuur als neutrale arbiter optreden.

Hoor graag van je.
Met vriendelijke groet,
Arjen Kamphuis